Column03

21 september 2012

Vorig jaar was ik stripmakende wissel-columnist van dienst bij het blad StripNieuws. Hieronder de derde column die ik schreef.

Af en toe geef ik striptekenles. “Those who can, do; those who can’t, teach” zei George Bernard Shaw daarover. En voordat u hem gaat opzoeken: dat heb ik al voor u gedaan. Het was een Ierse Nobelprijswinnende socialistische toneelschrijver (1856-1950). Veel gedaan, maar nooit onderwezen, voor zover ik kan zien in Wikipedia.

Een striptekenles is meestal voor een groep van tussen de 10 en 30 kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar, en duurt meestal een uur. Eerst laat ik ze wat oefenen op gezichtsuitdrukkingen en daarna begint het echte werk: een stripverhaal! Voordat ik ze daaraan laat beginnen hebben ze hopelijk al twee lessen geleerd: 1) Afkijken. 2) Als je kunt zien wat het is, dan is het goed.

Ad 1) Kinderen schrikken altijd als ik zeg dat ze mogen afkijken. “Dat mag niet van juf!” Maar van mij wel. Als je buurman rookwolkjes uit oren tekent om te laten zien dat het figuurtje boos is, dan kun jij dat toch ook doen? Zo heb ik leren striptekenen. Ad 2) Kinderen kunnen alles wel tekenen, maar ze vinden het nooit goed genoeg. “Het lijkt niet op een paard.” Nou, dan maak je er toch een tekstballon met “Hinnik!” bij, of een figuurtje dat wijzend zegt: “Hee, een paard!” Desnoods hang je het beest een bordje om z’n nek met de tekst “Paard”. Met auto’s laat ik altijd zien hoe je van een koekblik een Mercedes-Benz kunt maken (ster op de motorkap), en zelfs een Mercedes-Benz S 400 Hybrid (bordje met de tekst “Mercedes-Benz S 400 Hybrid” er bij zetten).

Zodra ze beginnen aan een echt stripverhaal kom ik met vier aanvullende tips: a) Mensen lezen van links naar rechts. b) Gebruik de ruimte. c) Wat is belangrijk? d) Wie. Wat. Waar.

Ad a) Ofwel: let goed op de leesvolgorde bij het plaatsen van de tekstballonnen. Het gekke is dat het kinderen vaak niet eens opvalt als de ballonnen ‘verkeerd’ staan. Lezen ze rustig om door. Ad b) Ik laat ze een A4 in 4 vakken verdelen en dat zijn dan de plaatjes. Bijna alle kinderen tekenen ergens in een hoekje van zo’n plaatje hun eerste piepkleine poppetje, paard of auto. Ad c) Kinderen weten essentiële informatie voor het begrijpen van een verhaal altijd heel goed te verstoppen. Dan blijkt de held iets in zijn hand te hebben waardoor het universum wordt gered. Ad d) Het eerste plaatje moet de lezer naar binnen slepen. Dus maak meteen duidelijk wie, wat en waar het is. Is het in een boekwinkel? Toonbank, kassa, kasten vol boeken en een bordje “boekwinkel” op de balie. Is het een supermarkt? Idem, maar dan met een bordje “supermarkt”. Alleen door dat bordje ziet een kast vol boeken er opeens uit als een kast vol kruidenierswaren.

Zo heb ik al menig kind de fijne kneepjes van het vak bij proberen te brengen. Maar zelf strips tekenen is toch makkelijker dan het een ander leren. Om de bekende Ierse Nobelprijswinnende socialistische toneelschrijver George Bernard Shaw te parafraseren: “Those who can’t teach, do.”

Deel dit bericht

Column03

21 september 2012

Vorig jaar was ik stripmakende wissel-columnist van dienst bij het blad StripNieuws. Hieronder de derde column die ik schreef.

Af en toe geef ik striptekenles. “Those who can, do; those who can’t, teach” zei George Bernard Shaw daarover. En voordat u hem gaat opzoeken: dat heb ik al voor u gedaan. Het was een Ierse Nobelprijswinnende socialistische toneelschrijver (1856-1950). Veel gedaan, maar nooit onderwezen, voor zover ik kan zien in Wikipedia.

Een striptekenles is meestal voor een groep van tussen de 10 en 30 kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar, en duurt meestal een uur. Eerst laat ik ze wat oefenen op gezichtsuitdrukkingen en daarna begint het echte werk: een stripverhaal! Voordat ik ze daaraan laat beginnen hebben ze hopelijk al twee lessen geleerd: 1) Afkijken. 2) Als je kunt zien wat het is, dan is het goed.

Ad 1) Kinderen schrikken altijd als ik zeg dat ze mogen afkijken. “Dat mag niet van juf!” Maar van mij wel. Als je buurman rookwolkjes uit oren tekent om te laten zien dat het figuurtje boos is, dan kun jij dat toch ook doen? Zo heb ik leren striptekenen. Ad 2) Kinderen kunnen alles wel tekenen, maar ze vinden het nooit goed genoeg. “Het lijkt niet op een paard.” Nou, dan maak je er toch een tekstballon met “Hinnik!” bij, of een figuurtje dat wijzend zegt: “Hee, een paard!” Desnoods hang je het beest een bordje om z’n nek met de tekst “Paard”. Met auto’s laat ik altijd zien hoe je van een koekblik een Mercedes-Benz kunt maken (ster op de motorkap), en zelfs een Mercedes-Benz S 400 Hybrid (bordje met de tekst “Mercedes-Benz S 400 Hybrid” er bij zetten).

Zodra ze beginnen aan een echt stripverhaal kom ik met vier aanvullende tips: a) Mensen lezen van links naar rechts. b) Gebruik de ruimte. c) Wat is belangrijk? d) Wie. Wat. Waar.

Ad a) Ofwel: let goed op de leesvolgorde bij het plaatsen van de tekstballonnen. Het gekke is dat het kinderen vaak niet eens opvalt als de ballonnen ‘verkeerd’ staan. Lezen ze rustig om door. Ad b) Ik laat ze een A4 in 4 vakken verdelen en dat zijn dan de plaatjes. Bijna alle kinderen tekenen ergens in een hoekje van zo’n plaatje hun eerste piepkleine poppetje, paard of auto. Ad c) Kinderen weten essentiële informatie voor het begrijpen van een verhaal altijd heel goed te verstoppen. Dan blijkt de held iets in zijn hand te hebben waardoor het universum wordt gered. Ad d) Het eerste plaatje moet de lezer naar binnen slepen. Dus maak meteen duidelijk wie, wat en waar het is. Is het in een boekwinkel? Toonbank, kassa, kasten vol boeken en een bordje “boekwinkel” op de balie. Is het een supermarkt? Idem, maar dan met een bordje “supermarkt”. Alleen door dat bordje ziet een kast vol boeken er opeens uit als een kast vol kruidenierswaren.

Zo heb ik al menig kind de fijne kneepjes van het vak bij proberen te brengen. Maar zelf strips tekenen is toch makkelijker dan het een ander leren. Om de bekende Ierse Nobelprijswinnende socialistische toneelschrijver George Bernard Shaw te parafraseren: “Those who can’t teach, do.”